Deuteronomy 22

1Gij zult uws broeders os of klein vee niet zien afgedreven, en u van die verbergen; gij zult ze uw broeder ganselijk weder toesturen.
 os of klein vee Dat is, groot vee.
,
 afgedreven, Te weten, van den weg, of van de kudde, en dienvolgens dolende.
,
 verbergen; Dat is, onttrekken, u houdende alsof gij ze niet gezien hadt, latende dezelve voort dolen. Alzo onder, vs.3,4.
,
 ganselijk weder toesturen Hebreeuws, wedersturende wedersturen.
2En indien uw broeder niet nabij u is, of gij hem niet kent, zo zult gij ze binnen in uw huis vergaderen, dat zij bij u zijn, totdat uw broeder die zoeke, en gij ze hem wedergeeft.
 niet nabij u is, Dat is, te ver van u woont
,
 zo zult gij ze Hebreeuws, zo zult gij hem; te weten, den os, waarbij het klein vee mede verstaan wordt, en zo in de volgende woorden.
,
 binnen in uw huis vergaderen, Hebreeuws, in het midden van het huis vergaderen; dat is, in uw huis innemen, niet buiten laten blijven. Vergelijk Jdg 19:15.
3Alzo zult gij ook doen aan zijn ezel, en alzo zult gij doen aan zijn kleding, ja, alzo zult gij doen aan al het verlorene uws broeders, dat van hem verloren zal zijn, en dat gij zult hebben gevonden; gij zult u niet mogen verbergen.
 het verlorene uws broeders, Hebreeuws, het verlies
,
 gij zult u niet mogen verbergen Of, het zal niet mogen verborgen worden.
4Gij zult uws broeders ezel of zijn os niet zien, vallende op den weg, en u van die verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten.
 hem Te weten, uwen broeder, dien gij zult helpen in het oprichten.
,
 ganselijk oprichten Hebreeuws, oprichtende oprichten.
5Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den Heere, uw God, een gruwel.
 kleed eens mans Hebreeuws, tuig, gereedschap; in het Hebreeuws is een woordje, waarvan te zien is Lev 15:4.
,
 is den HEERE, uw God, Hebreeuws, een gruwel des HEEREN uws Gods. Zie boven, Deu 17:1.
6Wanneer voor uw aangezicht een vogelnest op den weg voorkomt, in enigen boom, of op de aarde, met jongen of eieren, en de moeder zittende op de jongen of op de eieren, zo zult gij de moeder met de jongen niet nemen.
 zittende op de jongen Hebreeuws, liggende
,
 jongen niet nemen Hebreeuws, kinderen; en alzo in vs.7.
7Gij zult de moeder ganselijk vrijlaten; maar de jongen zult gij voor u nemen; opdat het u welga, en gij de dagen verlengt.
 ganselijk vrijlaten; Hebreeuws, vrijlatende vrijlaten.
8Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand, vallende, daarvan afviel.
 leuning maken; Omdat de daken in het Joodse land zo plat waren, dat men er op wandelen Kon. Zie Jdg 16:27; 1Sa 9:25-26; 2Sa 11:2; Neh 8:17; Jer 19:13; Mat 10:27, en Mat 24:17; Mar 2:4; Act 10:9.
,
 bloedschuld op uw huis legt, Hebreeuws, bloeden.
9Gij zult uw wijngaard niet met tweeërlei bezaaien; opdat de volheid des zaads, dat gij zult gezaaid hebben, en de inkomst des wijngaards niet ontheiligd worde.
 tweeërlei bezaaien; Gelijk men in die landen gewoon was tussen de wijnstokken allerlei te zaaien, als: rogge, weit, gerst, enz.
,
 volheid des zaads, Dat is, de volrijpe vruchten. Zie Exo 22:29.
,
 ontheiligd worde Of, verontreinigd. anders, geheiligd; te weten den Heere, en overzulks den priesters ten deel valle, zodat gij voor u daarvan niet moogt genieten, omdat gij tegen het bevel des Heeren gedaan zult hebben. Zie boven, Deu 20:6.
10Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel te gelijk. 11Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen te gelijk.
 Gij zult geen kleed Zie Lev 19:19.
12Snoeren zult gij u maken aan de vier hoeken uws opperkleeds, waarmede gij u bedekt.
 Snoeren zult gij u maken Vergelijk Num 15:38-39, en Mat 23:5. Anders, zomen, boorden, franjes, bandJes
,
 hoeken Hebreeuws, vleugels
,
 opperkleeds, Hebreeuws, deksels.
13Wanneer een man een vrouw zal genomen hebben, en tot haar ingegaan zijnde, alsdan haar zal haten, 14En haar oorzaak van naspraak zal opleggen, en een kwaden naam over haar uitbrengen, en zeggen: Deze vrouw heb ik genomen, en ben tot haar genaderd, maar heb den maagdom aan haar niet gevonden;
 oorzaak van naspraak Of, stukken, daden, vonden, versiersels.
15Dan zullen de vader van deze jonge dochter en haar moeder nemen, en tot de oudsten der stad aan de poort uitbrengen, den maagdom dezer jonge vrouw.
 maagdom dezer jonge vrouw Dat is, de merktekenen van haar maagdom, en alzo in het volgende. Zie nadere verklaring van dit, vs.17.
16En de vader van de jonge dochter zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan dezen man gegeven tot een vrouw; maar hij heeft haar gehaat; 17En ziet, hij heeft oorzaak van opspraak gegeven, zeggende: Ik heb den maagdom aan uw dochter niet gevonden; dit nu is de maagdom mijner dochter. En zij zullen het kleed voor het aangezicht van de oudsten der stad uitbreiden.
 zij zullen het kleed Vader en moeder.
18Dan zullen de oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden hem; 19En zij zullen hem een boete opleggen van honderd zilverlingen, en ze geven aan den vader van de jonge dochter, omdat hij een kwaden naam heeft uitgebracht over een jonge dochter van Israël; voorts zal zij hem ter vrouwe zijn, hij zal haar niet mogen laten gaan al zijn dagen.
 zilverlingen, Dat is, zilveren sikkels, wat meer dan vijf en twintig rijksdaalders. Zie Gen 20:16, en Gen 23:15.
,
 hij een kwaden naam heeft uitgebracht De man van de jonge dochter.
20Maar indien ditzelve woord waarachtig is, dat de maagdom aan de jonge dochter niet gevonden is;
 ditzelve woord Of, dezelve zaak
,
 waarachtig is, Hebreeuws, waarheid.
21Zo zullen zij deze jonge dochter uitbrengen tot de deur van haars vaders huis, en de lieden harer stad zullen haar met stenen stenigen, dat zij sterve, omdat zij een dwaasheid in Israël gedaan heeft, hoererende in haars vaders huis; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. 22Wanneer een man gevonden zal worden, liggende bij eens mans getrouwde vrouw, zo zullen zij ook beiden sterven, de man, die bij de vrouw gelegen heeft, en de vrouw; zo zult gij het boze uit Israël wegdoen.
 Wanneer een man gevonden zal worden, Dat is, als het bevonden wordt dat iemand bij een getrouwde vrouw gelegen heeft.
23Wanneer er een jonge dochter zal zijn, die een maagd is, ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad zal gevonden, en bij haar gelegen hebben; 24Zo zult gij ze beiden uitbrengen tot de poort derzelver stad, en gij zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven; de jonge dochter, ter oorzake, dat zij niet geroepen heeft in de stad, en den man, ter oorzake dat hij zijns naasten vrouw vernederd heeft; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.
 vernederd heeft; Gelijk boven, Deu 21:14, en onder, vs.29.
25En indien een man een ondertrouwde jonge dochter in het veld gevonden, en de man haar verkracht en bij haar gelegen zal hebben, zo zal de man, die bij haar gelegen heeft, alleen sterven; 26Maar de jonge dochter zult gij niets doen; de jonge dochter heeft geen zonde des doods; want gelijk of een man tegen zijn naaste opstond, en sloeg hem dood aan het leven, alzo is deze zaak.
 niets doen; Hebreeuws, geen ding, geen woord
,
 geen zonde des doods; Dat is, geen schuld, die doodwaardig is. Vergelijk boven, Deu 21:22.
,
 sloeg hem dood Hebreeuws, sloeg hem de ziel dood; dat is, sloeg hem [gelijk de Heilige Schrift dikwijls spreekt] aan het leven; dat is, sloeg hem alzo, dat hij hem het leven benam.
,
 alzo is deze zaak Dat is, met deze zaak is het ook alzo gelegen. Gelijk de man onschuldig is, die met geweld vermoord wordt, alzo ook de jonge dochter, die met geweld verkracht wordt.
27Want hij heeft haar in het veld gevonden; de ondertrouwde jonge dochter riep, en er was niemand, die haar verloste. 28Wanneer een man een jonge dochter zal gevonden hebben, die een maagd is, dewelke niet ondertrouwd is, en haar zal gegrepen en bij haar gelegen hebben, en zij gevonden zullen zijn;
 gevonden zullen zijn; Dat is, ontdekt, haar misdaad bevonden.
29Zo zal de man, die bij haar gelegen heeft, den vader van de jonge dochter vijftig zilverlingen geven, en zij zal hem ter vrouwe zijn, omdat hij haar vernederd heeft; hij zal ze niet mogen laten gaan al zijn dagen.
 zilverlingen geven, Zie boven, vs.19.
30Een man zal zijns vaders vrouw niet nemen, en hij zal zijns vaders slippe niet ontdekken.
 vaders slippe niet ontdekken Dat is, het kleed zijner stiefmoeder. Zie Lev 18:7-8, en onder, Deu 27:20. De zin is, gij zult bij uwe stiefmoeder niet liggen.
Copyright information for DutSVVA